Winterkoning

’t Noorderlocht en Koning Winter

deuden lèèstdaags toch zoiets mals

vanof heur witte wolkenbaankie

daansten zij een Weense wals

en zij glierden en zij gleden

en zij glisten winterhard

zodat alle wolkenvlokkies

onderuut kwamen, hiel apart

 

De lentetied kun ’t niet anzien

zij bedacht een prachtig plan

as zij nou de zunne daanste

kwaamp daor vast’ ontdooien van

en zij glooide en zij glaanste

en zij golfde lentezacht

zodat alle wolkenvlokkies

smölten deur de schitterkracht

 

Alle bloembollen daor beneden

zungen een lentegruun couplet

opgewekt kwamen zij naor boven

bleuzen zunnig heur trompet

en zij gruiden en zij bluiden

en zij fleurden in bonte kleur

zodat een woeste Koning Winter

zich verslèuk in D-mineur

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *